Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want wat den kinderen der mensen wedervaart, dat wedervaart ook den beesten; en [36]enerlei wedervaart hun [beiden]; gelijk [37]die sterft, alzo sterft [38]deze, en [39]zij allen hebben [40]enerlei adem, en de uitnemendheid der mensen boven de beesten [41]is geen; want [42]allen zijn zij ijdelheid. 36. Te weten wanneer men op niets anders ziet, dan op hetgeen den mensen en den beesten uiterlijk wedervaart; want de mensen ademen, zij eten, drinken, slapen; zij zijn ook aan ziekten en pijnen, ja ook eindelijk den dood zelf onderworpen, niet anders dan de beesten. Maar anderszins is de voortreffelijkheid der mensen groot boven de beesten. 37. Te weten, beest. 38. Te weten, mens. 39. Dat is, zij beiden; te weten zo de mensen als de beesten. 40. Versta hier door den adem den geest des levens. 41. Te weten zoveel men aan het uiterlijke merken kan, of zoveel het sterven aangaat. 42. Te weten zo de mensen als de beesten. Anders: het is al ijdelheid.